Een lieve stad: zorgen voor elkaar in een superdiverse wijk
Er staat steeds meer druk op buurten in de grote steden. In een aantal wijken wonen steeds meer kwetsbare burgers en samen leven is daar niet makkelijk. Monique Kremer, bijzonder hoogleraar actief burgerschap aan de UvA, vraagt zich af hoe 'de alledaagse attentheid' kan worden gestimuleerd.
Door: Martin Zuithof
Monique Kremer verwijst naar het thema 'lieve stad’ van Eberhard van der Laan. Hoe creëer je zo'n stad, zoals de in de in 2017 overleden oud-burgemeester van Amsterdam dat wilde? Ze constateert dat de alledaagse attentheid in de superdiverse stad steeds meer onder druk komt te staan. De 'superdiversiteit' van grote stadswijken neemt toe en dat zet de sociale cohesie onder druk. Toch signaleert ze veel bereidheid om attent te zijn. ‘Sinds de coronacrisis blijkt dat er meer bereidheid is om iets voor een ander te doen. Ook mensen met een migratieachtergrond doen graag iets voor de buurt. Daarbij gaat het om kleine dingen, zoals kleine hand- en spandiensten. De bereidheid is er wel, maar toch gebeurt het niet altijd.'
Een kwetsbare wijk heeft te maken met een opeenstapeling van ongeletterdheid, armoede en andere problemen. In hoeverre in zo’n omgeving nog kansen zijn voor ‘alledaagse attentheid’ bestudeerde ze in een onderzoek in Overtoomse Veld (‘Alledaagse attentheid in een superdiverse wijk’, 2019 https://www.moniquekremer.nl/publicatie/alledaagse-attendheid-in-een-superdiverse-wijk/). Kremer vraagt zich af in hoeverre de attentheid onder druk staat door de coronacrisis. Solidariteit en social distancing lijken een lastige combinatie. Maakt anderhalve meter afstand moeten houden hallo zeggen lastiger? Hoe lang houden mensen het dan vol attent te blijven?
Uit het onderzoek bleek dat alledaagse attentheid niet hetzelfde is als verplichte onderlinge zorg. Mensen hebben behoefte aan contact, maar komen niet achter elkaars voordeur. Tegelijk blijken portieken belangrijke openbare plekken voor ontmoeting. Ook een patatzaak en de kringloopwinkel blijken ‘attente plekken’ te zijn. Cafetaria Ali Patat is een goed voorbeeld van een ‘attente plek’. ‘Ali gaat niet alleen in gesprek met een persoon, maar met de hele zaak en benadert iedereen als Amsterdammer. Daarbij onderhoudt hij een boekenplankje met boeken over Amsterdam, en put daar veel gespreksstof uit. Ali Patat is een attente plek.’
In de Buurtzaak, een groot wijkcentrum in Overtoomse Veld, zouden veel ontmoetingen plaats moeten vinden. Maar niet iedereen ontmoet elkaar daar, buurtbewoners denken dat dit een centrum voor Turken en Marokkanen is. ‘De Buurtzaak heeft een aantal fysieke drempels: de ingang lijkt moeilijk te vinden, de grote trap lijkt niet voor ouderen toegankelijk en de lift is nogal verstopt.’
Voor het creëren van attente plekken zijn tijdens de coronacrisis belangrijk:
- Fysieke laagdrempeligheid om mensen contact te kunnen laten leggen
- Wijkcentra zouden weer open moeten gaan. Restaurants en cafés gaan inmiddels open, maar niet iedereen kan zich veroorloven daar naartoe te gaan.
- Personeel moet contact stimuleren. Bijvoorbeeld in de kringloopwinkel is dat degene die achter de toonbank staat. Iemand als Ali Patat gaat in gesprek, terwijl anderen dat niet doen.
Alledaagse attentheid gaat over grenzen van opleiding en migratieachtergrond heen, concludeert Kremer. Er moet een vorm van menging bestaan, maar ook heterogeniteit is van belang. Attentheid dient ook in de gebouwde omgeving gefaciliteerd te worden door bijvoorbeeld bankjes. Er is een centraal punt nodig voor zorgbehoevenden in de wijk. Ook de commerciële infrastructuur is belangrijk, zoals cafés en koffiecorners in de supermarkt. Er zou meer samengewerkt moeten worden tussen welzijnswerk en de commerciële sector. Hoewel de gevolgen van de anderhalvemetermaatschappij niet geheel duidelijk zijn, lijken mensen meer oog voor elkaar te hebben. De grote vraag is nu hoe we dat kunnen vasthouden.
Reactie toevoegen