Studenten analyseren twintig inzendingen Who Cares
In 2018 schreef Rijksbouwmeester Floris Alkemade WHO CARES uit: een prijsvraag voor nieuwe vormen van wonen en zorg in de gemeenten Almere, Groningen, Rotterdam en Sittard-Geleen. De prijsvraag leverde 178 voorstellen voor nieuwe vormen van wonen en zorg op. Twintig ontwerpen werden verder uitgewerkt in de tweede ronde. Daaruit selecteerde de jury per gemeente een winnaar en een runner-up.
Auteur: Jasper Klapwijk, Kantelingen
Vijftien studenten van de HAN en Windesheim verdiepten zich vier dagen in de inzendingen.
Alle woon- en wijkconcepten uit de prijsvraag zijn nu in een analyse gecategoriseerd, met elkaar verbonden en verdiept, om de opbrengst van de prijsvraag toegankelijker te maken voor gebruik in de community of practice, het netwerk van ontwerpers en zorgexperts dat werkt aan realisatie van de ingediende voorstellen en aan inspiratie voor de aanpak van wijken en woonvormen in andere gemeenten.
Vijftien studenten Bouwkunde van de Hogeschool Arnhem Nijmegen (HAN) en twee studenten Toegepaste Gerontologie van de Hogeschool Windesheim verdiepten zich vier dagen in de inzendingen. Ze vormden vier groepen die elk de inzendingen voor één gemeente analyseerden. De inzichten zijn aan het eind van dag twee gedeeld, waarna specifieke vormen van wonen en zorg verder geanalyseerd zijn.
Resultaat
De studenten keken met een kritische blik naar de inzendingen. Een belangrijk punt was het idealistische gehalte van de ontwerpen. Veel ontwerpen zijn gebaseerd op aannames over behoeften en wensen van ouderen en wensdenken over de goede wijk; niet op empirisch onderzoek. Daardoor lijken de visies vaak eenzijdig gericht op sociale interactie en weinig realistisch.
Ontmoeting
Ontmoeting is een van de belangrijkste invalshoeken van de ontwerpen. Blijkbaar zien ontwerpers dat als een goede oplossing voor de problematiek van de naoorlogse wijken: als er meer sociale interactie is, kunnen ouderen langer in de buurt blijven. Die ontmoeting krijgt gestalte in voorstellen voor ontmoetingsplekken, zowel binnen als buiten, waarbij vooral het aantal voorgestelde buurtmoestuinen opvalt. Ook bij de toepassing van technologie gaat het om apps die ontmoeting makkelijker maken.
Maar er is meer nodig. Hoe je mensen naar ontmoetingsplekken krijgt, is bijvoorbeeld zelden uitgewerkt in de inzendingen. Zo zijn mobiliteitsmaatregelen vaak onderbelicht in de ontwerpen. Bereikbaarheid en begaanbaarheid op loopafstand zijn nog wel te vinden, maar voor verbetering van de mobiliteit over grotere afstanden zijn nauwelijks voorstellen gedaan.
Duurzaamheid
De in de ontwerpen voorgestelde duurzaamheidsoplossingen zijn volgens de studenten weinig vooruitstrevend. Er is meer techniek beschikbaar dan in de voorstellen gebruikt wordt. Zo zijn er veel mogelijkheden om combinaties te maken tussen klimaatmaatregelen, zoals gasvrije proefwijken en het aanpassen van wijken en woningen om ze voor ouderen geschikt te maken.
Een van de belangrijkste punten in de analyse is de spanning tussen publiek en privaat. Zo lijkt er bij de voorstellen voor ontmoetingsplekken en gemeenschappelijke woonvormen weinig rekening gehouden te zijn met het juridische onderscheid tussen publiek en privaat en de wensen van de bewoners, die hun eigen tuin niet zo maar zullen willen opgeven.
Discussiepunten
Op dit punt zijn de studenten ook tijdens de presentatie en de discussie over de analyse kritisch. Vooral de behoeften, wensen en mogelijkheden rond gemeenschappelijk wonen zijn onderwerp van gesprek naar aanleiding van een presentatie van Who dares? – het winnende ontwerp van WHO CARES in Rotterdam Carnisse.
De inzet van de indieners is het bevrijden van ouderen uit hun slecht toegankelijke woningen door gemeenschappelijke ruimte te creëren in de wijk. In Carnisse is het gebrek aan sturingsmogelijkheden daarbij een probleem. De woningen zijn particulier eigendom. Daarom doet Who dares? ook vergaande voorstellen, zoals onteigening van woningen, om gemeenschappelijke ruimte te maken.
De studenten hebben in de discussie kritiek op deze collectiviseringstendens. Zo zien ze het niet gebeuren dat bewoners hun tuin opgeven om een gemeenschappelijke binnentuin mogelijk te maken, alleen vanuit de behoefte van ontmoeting. De waarde van privacy en individuele veiligheid blijft daarbij buiten beschouwing; er is ook geen aandacht voor overgangszones en keuzemogelijkheden.
Anderzijds is de openbare ruimte wel van belang, maar vaak sluitstuk in de ontwikkeling, omdat niet goed duidelijk is van wie die openbare ruimte nu precies is en wie zich eigenaar voelt. Innovatieve concepten die collectieve oplossingen nastreven lijken daardoor soms gewaagd. Terecht wordt in de analyse gezegd dat die voorstellen ook realistisch moeten zijn.
Het juiste midden vinden blijft lastig. Maar misschien, zo concluderen we voorzichtig, gaat aan deze discussie nog een vraag vooraf: wat is nu precies die goede wijk, niet alleen voor ouderen, maar voor alle doelgroepen? Als die goede wijk een buurt is waarin alle bewoners, alleen en samen, allemaal iets aan elkaar hebben, dan moeten de woonvormen en inrichting van de openbare ruimte dat mogelijk maken.
De infrastructuur voor zelfstandig wonende ouderen en woonzorgvoorzieningen is daarbij even belangrijk als de mogelijkheid van sociaal contact: niet alleen ontmoetingsplekken buiten en binnen, maar ook de mogelijkheden om er daadwerkelijk naar toe te gaan. Zo kunnen zorg, en langer zelfstandig wonende ouderen, een katalysator vormen voor de ontwikkeling van die goede wijk.
Reactie toevoegen