Inclusieve wijk komt er alleen door anders te denken
Mensen met een fysieke of geestelijke zorgvraag willen als volwaardige burgers en bewoners deel uitmaken van een wijk. Maar om dat voor elkaar te krijgen is het nodig dat zowel overheden als instellingen, corporaties en ontwikkelaars beter samenwerken in de realisatie van inclusieve wijken. Toch blijft contact het sleutelwoord.
Hoe kunnen we ervoor zorgen dat mensen met een hulpvraag toch zo goed mogelijk kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven? Daarover zijn deskundigen, zorgverleners, overheden en woonpartijen het wel eens: mensen die minder makkelijk meekomen moeten betrokken zijn bij hun eigen leefomgeving en deel uitmaken van het wijkleven. Toch komt de inclusieve wijk nog niet overal van de grond. Hoe dat kan en wat daaraan te doen is stond donderdagmiddag centraal tijdens het symposium ‘Van Nimby naar Wimby (Welcome in my backyard); (Be)Grip in de buurt’, georganiseerd door kennisplatform ZorgSaamWonen, adviesbureau Companen, brancheorganisatie Valente en zorgorganisatie Pameijer/+Vijf.
Ontmoeting
Op veel plaatsen in Nederland wordt al gewerkt aan het opbouwen van een community in de wijk door de muren tussen zorginstelling en bewoners zoveel mogelijk te slechten, gezamenlijke activiteiten te organiseren en de ondersteuning vanuit de wijk meer handen en voeten te geven. ‘De grote vraag is: hoe welkom ben je in de wijk’, zegt Martin den Hartog, voorzitter van de raad van bestuur van zorgverlener AxionContinu. ‘Mensen met een hulpvraag zijn immers ook gewoon wijkbewoners. Ze hebben het recht om erbij te horen.’
Om te beginnen willen mensen elkaar ergens in de wijk kunnen ontmoeten. ‘Daarvoor moet gelegenheid zijn,’ zegt Rick Kwekkeboom, lector Langdurige Zorg en Ondersteuning bij de Hogeschool van Amsterdam. ‘Bijvoorbeeld op pleintjes zijn of in parken, beschut of open. Een voorwaarde is dat er genoeg levendigheid is op straat. Maar ook de verkeerssituatie moet kloppen, met ruimte voor vooral langzaam verkeer.’ In veel gemeenten worden bij woningbouwprojecten vaak al eisen gesteld aan ontwikkelaars over het percentage aan huisvesting voor speciale doelgroepen, of wordt gekozen voor projecten waarbij ‘gewone’ bewoners de gezamenlijke ruimte delen met mensen met een hulpvraag. Maar met alleen ruimtelijke ingrepen ben je er nog niet, ziet Phillip Smits, directeur bij projectontwikkelaar Blauwhoed. ‘Als je iets neerzet kan het geen losse identiteit zijn. Je moet verbindingen maken in de wijk.’
Maatwerk
Maar welke maatregelen daarvoor nodig zijn verschilt per situatie, per zorgvraag en per wijk. Om maatwerk te bieden is een goede afstemming en samenwerking nodig tussen alle betrokken partijen: De zorgverleners, de instellingen, de gemeente, woonpartijen en de wijkbewoners. Daar wringt het vaak nog. Verschillende organisaties hebben een andere opvatting over de passende zorg in de wijk, bestemmingsplannen werken tegen of de buurt wordt niet, of veel te laat, op de hoogte gesteld van de komst van nieuwe bewoners met een hulpvraag. Volgens Erik Dannenberg, voorzitter van Divosa, de vereniging voor gemeenteambtenaren in het sociaal domein, ligt de focus nog altijd teveel op het doelgroepenmodel. ‘We hebben de zorgvraag in Nederland geproblematiseerd, en focussen ons vooral op de beperkingen. We hebben de neiging om voor de mensen die niet zonder hulp kunnen meedoen in de maatschappij een aparte infrastructuur in te richten, met de bijbehorende taal. Om een voorbeeld te geven: bewoners van een zorginstelling verhuizen niet maar worden verplaatst. Ze gaan niet eten maar krijgen voeding.’
Volgens Dannenberg moet er vooral anders worden gedacht over de rol van de wijk en de zorginstelling daarbinnen. ‘Maak meer gebruik van de kracht van een wijk. Verleg de focus op beperking naar een focus op participatie.’ Dat vraagt ook een ander blikveld voor de zorgprofessional. Die moet zich meer richten op de wijk en eventueel zorgen voor begeleiding van de contacten tussen buurtgenoten en mensen met een zorgvraag. Als er signalen komen dat er problemen zijn dan moeten professionals snel kunnen optreden, stelt Valente-directeur Esmé Wiegman. ‘Er zijn inmiddels projecten waar mensen met en zonder hulpvraag bij elkaar in een gebouw wonen, en van huurders wordt gevraagd een goede buur te zijn. Maar de zorgprofessional moet wel snel bereikbaar zijn: als er een signaal komt dat het niet goed gaat, dan moet er niet een maand gewacht worden voordat er hulp komt.’ Dannenberg: ‘Een inclusieve wijk vraagt om meer zelfstandigheid en verantwoordelijkheid van de professional. Bij problemen verwijs je bewoners niet door naar de tweede lijn, maar haal je de tweede lijn erbij. Vergelijk het met de brandweer. Die zegt ook nooit tegen de bewoner wiens huis in brand staat: ‘deze brand wordt ons te groot, we verwijzen u even door.’’
De wens om mensen met een hulpvraag (weer) volledig te laten deelnemen aan de samenleving en het wijkleven is niet nieuw. Ook in de jaren zeventig en tachtig was ‘de wijk als thuishaven’ al het ideaal, legt lector Kwekkeboom uit: ‘Dat deze wens nog steeds niet is uitgekomen is ook een geldkwestie. De maatschappelijke en politieke bereidheid om hieraan financieel bij te dragen is de afgelopen decennia zienderogen afgenomen.’ Toch is dat geen reden voor de betrokken partijen om niet vol in te zetten op het inclusieve wijkmodel, zegt Dannenberg. ‘De gemeenten hebben van de rijksoverheid de categorale zorg geërfd, maar ze hebben nu de mogelijkheid om dat veel beter te integreren in wijkzorg. Uiteindelijk is de inclusieve wijk het goedkoopste model. Maar wel het moeilijkste.’
Reactie toevoegen