Housing apart together in Vlaanderen: happy’s, geen hippies
Peggy Totté, artistiek coördinator van Architectuurwijzer in Vlaanderen, heeft de tentoonstelling ‘Housing Apart Together’ opgezet. De tentoonstelling gaat over collectief wonen in heel Vlaanderen. ‘We proberen een realistisch beeld te geven over collectief wonen. De projecten zijn enorm divers. Je vindt ze in kleine dorpen en grote steden’, aldus Peggy.
Architectuurwijzer is een culturele architectuurvereniging die zich sinds een aantal jaar ook met collectief wonen bezighoudt. ‘Ik heb twee jaar lang onderzoek gedaan, veel projecten bezocht en diverse plannen bekeken. Als architect kijk ik naar de ruimtelijke kwaliteit.’ In steden is het noodzaak om alternatieve woonvormen te vinden. ‘Mensen willen in de stad blijven wonen, maar het is lastig een betaalbare woning te vinden. Dan moet je creatief zijn. Daar leent collectief wonen zich voor.’ Ook krijgen leegstaande gebouwen een nieuwe invulling met cohousing projecten. Peggy: ‘Het begijnhof in Hoogstraten is prachtig. Daar hebben bewoners een mooie woonplek gemaakt van een vervallen plek.’ Collectief wonen is niet per definitie goedkoper. ‘Je woont vaak wat kleiner, maar je krijgt er meer gemeenschappelijke ruimten voor terug. Ook de tuin is vaak groter. ‘Dan hebben mensen midden in een stad toch een relatief grote tuin.’
Goed nabuurschap
Bij het onderzoeksproject heeft Peggy een antropoloog, Ruth Soenen, betrokken om een andere blik te laten werpen op de plannen en projecten.’ Ruth heeft bewoners en architecten bevraagd en gekeken hoe mensen samen leven. Ruth waarschuwt ervoor dat buitenstaanders woongemeenschappen en andere vormen van collectief wonen soms als bedreigend ervaren. ‘Het gevaar is er dat buurtbewoners de bewoners van de woongemeenschappen zien als communes, als gesloten gemeenschappen. Terwijl het tegendeel vaak waar is.’ Ze zijn happy’s, geen hippies. Peggy ziet dat bewoners van collectief woonprojecten naar elkaar omkijken, elkaar helpen met praktische zaken en samen koken. Zij noemt dit ‘goed nabuurschap’. De contacten binnen een cohousingproject lopen vaak ook heel spontaan. Je kunt nooit iemands eenzaamheid oplossen, maar ontmoeting wordt wel makkelijker door deze woonprojecten. Bewoners voelen dat ze op anderen kunnen terugvallen voor heel praktische zaken, wat het leven uiteraard comfortabel maakt. Veel bewoners wonen prettig in collectieve woonvormen. Toch is het niet altijd even makkelijk. ‘Mensen onderschatten samenleven. Soms is professionele begeleiding nodig om goed samen te kunnen leven.’
Spontane contacten
Toch heeft Ruth wel een punt, vindt Peggy. ‘Bewoners zijn vaak sterk gefocust op de andere bewoners in hun project, maar hebben minder tijd voor contacten buiten hun woonproject.’ Zij adviseert architecten van woonprojecten om zodanig te bouwen dat toevallige, spontane, terloopse ontmoetingen tussen de bewoners van een woonproject en de buurt makkelijk wordt. ‘Dat kan zeker. Zorg ervoor dat dé buitenruimte publiek is en niet afgeschermd is. Zorg voor openheid aan de binnenzijde.’ Vooral bij wat grootschaligere projecten is er vaak een gezamenlijke binnentuin. ‘Dan is het mooi als deze publiek toegankelijk is. Dan is de woongemeenschap geen eiland in de wijk. En tegelijkertijd moet je ervoor waken dat het woonproject zelf genoeg privacy heeft. Je zet je eigen voordeur ook niet open.’ Trappen, galerijen en gangen zijn ook belangrijk voor de ontmoeting. Of de wasruimte. ‘Daar zijn spontane contacten mogelijk. Bewoners kunnen in een wasruimte elkaar beter leren kennen zonder opdringerig te zijn.’ In woonproject Brutopia in Brussel is daar goed over nagedacht. Daar is goed gekeken hoe mensen elkaar makkelijk kunnen tegenkomen. Zo ligt de wasruimte aan de tuin zodat mensen naar de tuin kunnen kijken en naar de spelende kinderen terwijl ze de was ophangen. ‘Het evenwicht tussen elkaar ontmoeten en elkaar ontlopen moet goed zijn’, aldus Ruth.
Wooncoöperaties
Peggy krijgt vaak vragen over wat de ideale groepsgrootte is. Volgens cohousingbegeleiders is 25 woningen een ideale grootte per project. Dan heb je – als je uitgaat van collectief wonen met \ook gezinnen erbij- zo’n 80 tot 100 mensen in een groep. Maar Peggy gelooft sterk dat ook grotere groepen succesvol kunnen zijn. ‘Dan moet je het wel anders organiseren. In Zürich is daar veel ervaring mee.’ Hiertoe bieden de wooncoöperaties volgens Peggy veel kansen. ‘In een wooncoöperatie zijn bewoners wel betrokken als coöperant, maar het beheer van het gebouw wordt tegelijk professioneel gerund. In functie van een goed beheer vertrekt de coöperatie van een lange termijnvisie en streven zij naar kwalitatieve en duurzame gebouwen.’ Naast de sociale huisvestingsmaatschappijen en de projectontwikkelaars vindt zij de wooncoöperaties een belangrijke nieuwe speler op de Vlaamse woonmarkt. Zij passen goed in de huidige tijd. Om coöperaties en andere vormen van de grond te krijgen, is een stimulerende houding vanuit de overheid belangrijk. Peggy geeft vaak toelichting aan lokale besturen. ‘Dat vind ik belangrijk want zij kunnen een grondbeleid in functie van de wooncoöperaties voeren. Ze kunnen meer doen dan alleen vergunningen verstrekken.’ Er is nog een lange weg te gaan voor de collectieve woonprojecten en de wooncoöperaties, maar tentoonstellingen als deze helpen wel de rijkdom van de gerealiseerde projecten en plannen te laten zien.
Reactie toevoegen